Pedagogiek
in praktijk

Omgaan met geld moet je leren


Steeds meer jongeren kampen met schulden en kloppen aan bij de schuldhulpverlening. Hebben zij dan steeds minder geld te besteden? Integendeel, zo laten Fenneke Holthuis en Marijke van Ewijk van het NIBUD zien. Uit eigen onderzoek concluderen zij dat veel kinderen niet leren omgaan met vaste lasten, doordat hun ouders geen kleedgeld geven of kostgeld vragen. Enkele richtlijnen voor de financiële opvoeding van kinderen zetten zij op een rijtje.


Het NIBUD besteedt veel aandacht aan jongeren, omdat wij het belangrijk vinden dat jongeren worden voorbereid op hun financiële zelfstandigheid. Sinds 1984 onderzoekt het NIBUD hoe scholieren met hun geld omgaan. Uit dat onderzoek blijkt dat scholieren steeds meer geld uitgeven, ook als rekening wordt gehouden met prijsstijgingen.. Tien jaar geleden gaf een scholier gemiddeld 88 euro per maand uit. In 2004 lag dat gemiddelde op 126 euro per maand. In 2004 gaven scholieren zelfs meer uit dan dat er binnen kwam aan structurele inkomsten van ouders, uit baantjes en eventueel tegemoetkoming studiekosten.[1]
Veel scholieren hebben geen vaste lasten en kunnen al hun geld uitgeven aan leuke dingen. Keuzes worden natuurlijk wel gemaakt, maar in de orde van 'welke spijkerbroek moet ik nu kopen?' De meeste scholieren leren geen rekening houden met vaste lasten. En dat jongeren dat lastig vinden blijkt uit onderzoek onder 2300 werkende jongeren tussen zestien en vijfentwintig jaar, uitgevoerd in 2005. De werkende jongeren die zelfstandig wonen hebben grote moeite om hun inkomen af te stemmen op hun uitgavenpatroon. Bijna tweederde van de werkende jongeren die zelfstandig wonen heeft een schuld van gemiddeld 1750.[2]

Financiële opvoeding

De noodzaak om kinderen financieel op te voeden is er dus. Het wordt ook steeds belangrijker om financiële kennis te hebben. De eigen verantwoordelijkheid in de samenleving neemt steeds meer toe. Jongeren van achttien jaar moeten bijvoorbeeld een eigen zorgverzekering afsluiten en zelf de zorgtoeslag aanvragen. Het NIBUD krijgt veel vragen van ouders over financiële opvoeding. Op onze website en via de publicaties kunnen zij antwoord krijgen op vragen als: hoeveel zakgeld moet ik mijn kind geven en hoe voorkom ik dat mijn kind in de schulden komt?
Vorig jaar hebben wij onderzoek gedaan naar financiële opvoeding. Wat vinden ouders belangrijk om hun kind mee te geven, wordt er wel eens gesproken over geld en wat vinden kinderen zelf van de hoogte van het zakgeld? Uit het onderzoek blijkt dat ouders financiële opvoeding wel belangrijk vinden. Ouders zijn ook van mening dat er voor de school een taak is weggelegd om jongeren te leren hoe ze bewust met hun geld om moeten gaan. Daar zijn wij het mee eens. Het NIBUD heeft voor het basisonderwijs, vmbo en mbo lesmateriaal ontwikkeld. Maar ouders blijven natuurlijk de eerstverantwoordelijken om hun kinderen goed met geld te leren omgaan.
Uit het onderzoek blijkt dat de meeste ouders hun kinderen zakgeld geven. De helft van de kinderen jonger dan acht jaar krijgt zakgeld en 90 procent van de kinderen van dertien en veertien jaar krijgt zakgeld. De gemiddelde leeftijd van het kind waarop ouders met zakgeld beginnen is acht jaar. Tot een jaar of twaalf, dertien krijgen de meeste kinderen het zakgeld per week. Dat is ook het meest overzichtelijk voor kinderen van deze leeftijd. Eenmaal op de middelbare school krijgen veel kinderen hun zakgeld per maand. Ze kunnen dan een langere periode overzien. Vaak wordt het zakgeld dan ook overgemaakt naar een eigen bankrekening van het kind. Zo leren ze omgaan met het abstractere girale geld, en leren ze ook al omgaan met transacties als geld overmaken.

Zakgeld

Hoeveel zakgeld een kind moet krijgen, is onderwerp van menig discussie tussen ouder en kind. Er is geen harde richtlijn voor te geven. Veel hangt af van wat ouders kunnen missen en van de afspraken over de besteding van zakgeld. Als een kind alles mag opmaken aan leuke dingen, kan het om een lager bedrag dan wanneer hij of zij er bepaalde uitgaven van moet doen. Het NIBUD heeft de ouders gevraagd hoeveel zakgeld zij hun kinderen geven. De bedragen staan in de tabel hierna.

Zakgeldbedragen

t/m 6 jaar: minder dan € 1,00 per week
7 t/m 9 jaar: € 1,00 tot € 1,15 per week
10 jaar: € 1,00 tot € 1,85 per week
11 jaar: € 1,00 tot € 2,30 per week
12 jaar: € 2,30 tot € 4,60 per week
12 t/m 14 jaar: € 2,50 tot € 6,00 per week
15 en 16 jaar: € 3,25 tot € 7,00 per week
17 en 18 jaar: € 4,50 tot € 9,00 per week

Bron: Nationaal Scholierenonderzoek (2004/2005)

De kinderen konden zelf ook meedoen aan het onderzoek over financiële opvoeding. Er is gevraagd wat zij zelf van de hoogte van het zakgeld vinden. Daaruit bleek dat 58 procent van de kinderen de hoogte van het zakgeld genoeg vinden. 29 procent van de kinderen vindt dat ze te weinig krijgen.

Competenties

Veel ouders denken dus wel degelijk na over financiële opvoeding. Maar wat vinden wij dat jongeren moeten leren? Wat is nu precies het doel van die financiële opvoeding? Uiteraard moeten ze later, als volwassene geen problemen krijgen met geld. Ze moeten zelfstandig kunnen leven en wonen. Dat wil zeggen: kunnen bepalen hoeveel ze nodig hebben om alle rekeningen te kunnen betalen, wat er dan nog overblijft voor de boodschappen en hoe ze aan het geld komen voor grote uitgaven.
Het NIBUD heeft een aantal competenties geformuleerd voor goed omgaan met geld. Het einddoel van de financiële opvoeding is hierin als volgt geformuleerd: 'De jongere is in staat zelfstandig te gaan leven en wonen, waarbij op korte en lange termijn aan alle betalingsverplichtingen wordt voldaan, de huishoudfinanciën in balans zijn en er sprake is van een positief eigen vermogen.'
Uit dit einddoel is af te leiden dat jongeren hun inkomsten en uitgaven in evenwicht moeten kunnen houden, dat zij hun koopgedrag kunnen aanpassen aan hun budget. Zij weten bovendien welke verzekeringen noodzakelijk zijn en kunnen bewust een keuze maken tussen sparen en lenen.
Over deze kennis en vaardigheden beschikken jongeren niet van de één op de andere dag. Daar gaat een heel leerproces aan vooraf, dat al begint als kinderen nog maar een jaar of zes zijn. Op die leeftijd kunnen kinderen meestal al tellen en herkennen ze de verschillende muntjes. Ze zijn dan toe aan zakgeld. En over de besteding van dat zakgeld kun je als ouder best al afspraken maken met je kind. Bijvoorbeeld dat zij maar de helft mogen besteden aan snoep. Of dat een deel van het zakgeld gespaard moet worden.

Spaarplan en kleedgeld

Vanaf acht jaar kunnen kinderen al een echt spaarplan maken. Ze begrijpen dan dat je je geld een paar weken opzij moet zetten om straks iets te kunnen kopen wat duurder is dan één week zakgeld. Ook kunnen ze uitrekenen hoe lang ze moeten sparen voor een bepaalde uitgave. Stel dat Floortje in de winkel een supercoole cabrio heeft gezien voor haar Barbie. Zo'n cabrio kost gauw 15 euro. En stel nu dat Floortje al zes euro heeft gespaard en 1,50 per week zakgeld krijgt. Dan is zij heel goed in staat om uit te rekenen dat zij over zes weken eigenaresse kan zijn van die cabrio.
Door zo'n spaarplan te maken leren kinderen hun uitgaven over een langere periode te plannen. De volgende stap in dat leerproces, is kleedgeld. Vanaf ongeveer twaalf jaar zijn kinderen daar wel aan toe. In tegenstelling tot zakgeld geven weinig ouders kleedgeld. Bijna een kwart van de ouders met kinderen in de leeftijd van dertien/veertien jaar geeft hun kind geld om zelf kleding te kopen. Bij kleedgeld kunnen ouders 'klein beginnen'; kinderen zijn bijvoorbeeld eerst alleen verantwoordelijk voor uitgaven aan T-shirtjes, een hip vest en vrolijke sokken. Grote uitgaven als een winterjas en schoenen worden nog door de ouders gedaan. Want dat vraagt meteen wel erg veel van je planningsvaardigheden. Naarmate de kinderen ouder worden, nemen ook de verantwoordelijkheden toe. Totdat alle kleding voor eigen rekening komt. Uiteraard moet het budget daar wel op afgestemd zijn. Zo'n budget kun je bepalen door te kijken naar de kledinguitgaven van het afgelopen jaar. Die zijn meestal nog wel terug te vinden op de rekeningafschriften van de bank. Tel de bedragen bij elkaar op en deel de uitkomst door twaalf. Het resultaat is een redelijk betrouwbaar kleedgeldbedrag. Gemiddeld krijgen scholieren 57 euro kleedgeld per maand. Een minimumbedrag voor kleding is ongeveer 40 euro per maand.
Overigens zien we dat kinderen steeds minder vaak zelf om kleedgeld vragen. Blijkbaar is het lucratiever om met je moeder de stad in te gaan, dan om zelf te passen en te meten met je kledingbudget. Een echte verklaring daarvoor hebben we niet. Een reden zou kunnen zijn dat ouders niet zo heel precies op hun geld hoeven te letten. Als je gemakkelijk geld kunt uitgeven, waarom zou je dan je zoon of dochter een leuk shirt of een hippe broek van een bepaald merk misgunnen? Een andere verklaring zou kunnen zijn dat ouders hun kinderen willen beschermen. Het is namelijk lastiger om een miskoop te doen als vader of moeder mee gaat winkelen.

Kostgeld

Wat ook steeds minder ouders doen is het vragen van kostgeld. Uit onderzoek (2005) van Ali de Regt, als socioloog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, blijkt dat de helft van de ouders met thuiswonende, werkende kinderen kostgeld vragen. Dat is een kwart minder dan in 1980. Het NIBUD onderstreept het belang van kostgeld. Naast zakgeld en kleedgeld is kostgeld ook een middel om bewust met geld om te leren gaan. Vaak hebben werkende jongeren veel geld te besteden en door kostgeld te betalen leren jongeren rekening houden met vaste lasten. Het NIBUD heeft een kostgeldberekenaar ontwikkeld, die vanaf de website te raadplegen is. Met deze berekenaar kan een geschikt kostgeldbedrag worden berekend. Er is namelijk niet een standaardkostgeldbedrag. De vraag is welke kosten ouders willen doorberekenen aan hun kind.
Zestienjarigen moeten al redelijk in staat zijn om hun bezittingen en schulden in kaart te brengen. Belangrijk is dan ook dat zij voldoen aan hun betalingsverplichtingen. Op deze leeftijd is het heel gewoon dat jongeren geld van elkaar lenen. Dat gaat meestal om kleine bedragen: een paar euro voor iets lekkers op school of voor een frisje in de sportkantine. Lenen kan, als je je maar realiseert dat je het geld ook moet terugbetalen. En dus moet je vooraf zeker weten dat die aflossing in je budget past. Ook jongeren zouden moeten leren hoe je verantwoord leent.

Financiële opvoedtest

De opbouw naar leerdoelen per leeftijd, is de grote lijn van het boek dat het NIBUD begin 2007 publiceert over financiële opvoeding. Het boek is bedoeld voor ouders die meer willen weten over het onderwerp, maar ook voor professionals die veel met jongeren werken. In het boek vinden zij allerlei adviezen over hoe zij kinderen en jongeren kunnen leren omgaan met geld. Door kinderen zakgeld te geven, doen zij zelf ervaring op met het beheren van een budget. Zelf ervaring laten opdoen, is een belangrijke methode om kinderen bepaald gedrag aan te leren. Een andere methode is voorbeeldgedrag van ouders. Het NIBUD ontwikkelt dit boek samen met de Nederlandse Gezinsraad, dat onder andere gespecialiseerd is in opvoeding en jeugd.
Daarnaast komt het NIBUD binnenkort met een financiële opvoedtest voor ouders op internet. De test bestaat uit een aantal vragen over financiële opvoeding. De vragen verschillen per leeftijdscategorie. Een ouder met een jong kind wil andere dingen weten dan een ouder met een puber van zeventien jaar. Vragen over onder andere zakgeld, kleedgeld en baantjes komen aan bod. Hebben ouders een vraag beantwoord dan krijgen ze onmidellijk een advies.

Fenneke Holthuis en Marijke van Ewijk zijn werkzaam bij het NIBUD, nationaal instituut voor budgetvoorlichting.

Noten 1. NIBUD, Nationaal Scholierenonderzoek 2004/2005. 2. NIBUD, Financieel gedrag van werkende jongeren 2005

Kilik hier voor meer informatie van het NIBUD.



Naar homepage