Pedagogiek
in praktijk

Jeugdzorg geen zorgenkind

In Pedagogiek in praktijk 16 (december 2003) betoogde Els Lodewijks(1) dat men in de jeugdzorg gelooft in 'de maakbaarheid van de mens', wat zou blijken uit de 'verwetenschappelijking' van de jeugdzorg. Maarten Faas vindt dat zij daarmee de jeugdzorg onrecht aandoet. Hij beschrijft de huidige interactie tussen wetenschap, praktijk en beleid in de jeugdzorg.
Maarten Faas is algemeen directeur van Trajectum, een organisatie voor jeugdzorg in de provincie Utrecht.

In Pedagogiek in praktijk 16 (december 2003) betoogde Els Lodewijks(1) dat men in de jeugdzorg gelooft in 'de maakbaarheid van de mens', wat zou blijken uit de 'verwetenschappelijking' van de jeugdzorg. Maarten Faas vindt dat zij daarmee de jeugdzorg onrecht aandoet. Hij beschrijft de huidige interactie tussen wetenschap, praktijk en beleid in de jeugdzorg.

Als het gaat over de 'verwetenschappelijking' (wat een taalgebruik overigens) van de jeugdzorg, is er een vraag die eerst gesteld moet worden. Bestaat er zo iets als een wetenschappelijke basis voor de actuele praktijk- en beleidsontwikkeling in de jeugdzorg? De huidige jeugdzorg wordt in hoge mate beïnvloed door vier belangrijke wetenschappelijke evidenties, inzichten die empirisch niet omstreden zijn en die bepalend zijn voor praktijk- en beleidsontwikkeling: het transactioneel systeem, de multimodale benadering, het sociaal netwerk en de effectiviteit.

Transactioneel systeem
De relatie tussen omgevings- en opvoedingsvariabelen en het ontstaan van gedragsproblematiek kent twee wetmatigheden, deze relatie is a-specifiek en exponentieel. A-specifiek betekent dat er geen enkelvoudige causale verbanden bestaan tussen oorzaak en gevolg bij het ontstaan van gedrags- of opvoedingsproblematiek. Het is niet zo dat bepaalde omstandigheden of gezinssituaties per definitie leiden tot gedragsproblemen. Het ontstaan van problemen in de opvoeding en ontwikkeling van kinderen kan alleen multifactorieel worden verklaard. Bijvoorbeeld door middel van een transactioneel systeem(2): meerdere stress- of risicofactoren werken interactief op elkaar in en binnen die dynamiek ontstaan problemen. Exponentieel wil zeggen dat naar mate er meerdere stressfactoren in een opvoedingssituatie aanwezig zijn, de kans dat er problemen ontstaan verveelvuldigt. Klassiek is het onderzoek van Rutter waarbij hij keek naar stressfactoren in een gezin (slechte huisvesting, psychiatrische problematiek bij de ouders, relatieproblemen tussen de ouders, criminaliteit, e.d.) in relatie tot het ontstaan van gedragsproblemen(3). Het aanwezig zijn van één stressfactor leidt tot een geringe kans op het ontstaan van gedragsproblemen. Bij twee stressfactoren verviervoudigt deze kans, bij drie stressfactoren stijgt de kans exponentieel.

Multimodale benadering
Alleen een multimodale benadering in de jeugdzorg heeft blijvende effecten. Elk probleem in de opvoeding kent meerdere aspecten en heeft betrekking op verschillende domeinen: lichaam, cognitie, emotie, persoonlijkheid, gedrag, gezin, sociaal netwerk en omgeving.(4)
Algemeen wordt verondersteld dat hulpverlening alleen maar blijvende effecten heeft indien condities en omstandigheden die gedragsproblemen instandhouden op meerdere niveaus tegelijk worden aangepakt in de hulpverlening (multimodaal). Kinderen trainen in sociale vaardigheden heeft alleen blijvend effect als ook de ouders en de leerkracht op de school van het kind in dezelfde principes worden getraind. Emotionele problemen kunnen door behandeling worden verminderd, echter dit heeft alleen een blijvend effect als tegelijk de stressfactoren in de omgeving worden weggenomen. De ontwikkelingskansen van een autistisch kind vergroten heeft alleen effect indien de ouders kunnen aanvaarden dat hun kind deze problematiek heeft. Met andere woorden: als men gedrag van kinderen of ouders wil beïnvloeden, dan moet dat gelijkvormig op de verschillende niveaus van de problematiek in de vorm van een multimodale aanpak.

Sociaal netwerk
De kwaliteit van het sociale netwerk van gezinnen is in belangrijke mate voorspellend voor de effecten van hulpverlening. Hoe beter dit sociale netwerk is, hoe groter de kans dat hulpverlening blijvende effecten heeft en problemen kunnen worden verminderd dan wel opgelost. Er is bijvoorbeeld onderzoek bekend waarbij gekeken werd naar de effecten van dagbehandeling voor jonge kinderen, twee jaar na beëindiging van deze hulpverlening(5). Met ongeveer de helft van deze kinderen ging het goed, met de andere helft bleek het minder goed te gaan, er waren opnieuw opvoedingsproblemen ontstaan. Eén van de opvallendste discriminerende variabelen in deze gezinnen bleek het systeem van sociale ondersteuning te zijn. Het sociale netwerk van gezinnen waar de problemen zich opnieuw manifesteerden, bleek de helft kleiner dan van de gezinnen waar dit niet gebeurde. Als zich opvoedings-, of gedragsproblemen voordoen in gezinnen is het van cruciaal belang dat ouders sociale ondersteuning in hun eigen netwerk kunnen mobiliseren. Hulpverlening is vooral effectief indien bij deze hulpverlening het sociale netwerk wordt betrokken, geactiveerd en uitgebreid.

Effectiviteit
Vrij recent zijn weer twee Nederlandstalige studies gepubliceerd waarin een overzicht wordt gegeven van onderzoeken naar effectiviteit in de jeugdzorg(6). De grote lijn uit deze studies en eveneens uit studies van eerdere datum(7) is vrij helder: het zijn voornamelijk de op gedragstherapie en de leertheorie gebaseerde methodieken en hulpverleningsvormen die op termijn blijvende effecten hebben. De systeemtheorie, waar het gaat om het gezinsfunctioneren, en de hechtingstheorie, waar het gaat om de kwaliteit van de ouder-kind-relatie, leveren belangrijke bijdragen aan de methodiek- en praktijkontwikkeling. De psychodynamica, emancipatorische theorieën, humanistische psychologie, de contextuele benadering zijn allemaal heel interessant en dragen bij aan de conceptuele analyse van opvoedingsvraagstukken en verschaffen handelingsrichtingen, maar nooit is aangetoond dat het werkt. Met andere woorden: voornamelijk van op gedraggerichte en doelgerichte hulpverlening is de effectiviteit aangetoond.

Interactie met de praktijk
Wetenschappelijke bevindingen zoals hierboven beschreven, zijn gelukkig niet in de 'ivoren toren van de universiteit' bewaard gebleven. We zien dat de praktijk en het beleid van de jeugdzorg beïnvloed worden door wetenschappelijke bevindingen en omgekeerd wordt de wetenschap weer gestimuleerd door praktijkontwikkeling en het beleid(8).

Wetenschap Praktijk Beleid
Transactioneel systeem Opvoedingsondersteuning
Activeren van eigen verantwoordelijkheid
Vermaatschappelijking
Vraagsturing
Multimodale benadering Multidisciplinaire en integrale diagnostiek en hulpverlening
Continuïteit van hulpverlening
Eén kind, één plan, één regie
Functionele ordening
Sociaal netwerk In-in-in-principe
Intensieve pedagogische thuishulp
Regionalisering
Effectiviteit Doelgerichte hulpverlening
Gedragsgerichte hulpverlening
Effectiviteit
Resultaatverantwoording

Overzicht samenhang wetenschap, praktijk en beleid in de jeugdzorg

Opvoedingsondersteuning
Het transactionele model leert dat effectieve hulpverlening zijn focus moet richten op de balans van de protectieve factoren en risicofactoren in gezinnen met kinderen met opvoedings- dan wel gedragsproblemen. Immers, waar mogelijk moeten risicofactoren in de sociale context van het gezin worden weggenomen of verminderd. Bovendien is het belangrijk de protectieve factoren in gezinnen te versterken en te vergroten en de eigen mogelijkheden van ouders te activeren. Opvoedingsondersteuning is altijd als eerste aangewezen.
Kinderen en jongeren groeien op in het eigen gezin en worden opgevoed door hun ouders. Ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging van hun kinderen. Als ouders met hun kinderen, of jongeren zelf, hulp vragen, zijn zij volwaardige partners in het hulpverleningsproces. Hun hulpvraag staat in dat proces centraal.
In de jeugdzorg staat de hulpvraag of de zorgbehoefte van kind en gezin centraal. Een hulpverlener stelt in dialoog met de cliënt en op basis van diens vragen en problemen een hulpverleningsplan op. Hierbij is de hulpverlener zich bewust van zijn eigen specifieke verantwoordelijkheid en professionele deskundigheid.
De hulpverlening is erop gericht dat ouders zelfstandig en zo goed mogelijk hun kinderen kunnen opvoeden of dat jongeren in de toekomst als zelfstandige volwassenen aan het maatschappelijk leven kunnen deelnemen. Soms kunnen ouders, door wat voor omstandigheden ook, hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding (tijdelijk) niet of onvoldoende waarmaken. De jeugdzorg is dan gericht op het herstellen van die verantwoordelijkheid of van de relatie tussen ouders en kind. Als het nodig is dat kinderen of jongeren tijdelijk buiten de gezinssituatie verblijven, dan wordt altijd gestreefd naar een leefomgeving die zo veel mogelijk aansluit bij het gezin van herkomst.

Multidisciplinair en integraal
De multimodale benadering leidt ertoe dat effectieve hulpverlening altijd integraal en multidisciplinair wordt georganiseerd en gerealiseerd. De cliënt heeft recht op deskundige jeugdzorg. Dat betekent dat verschillende disciplines (gezinsgerichte, gedragswetenschappelijke, pedagogische of medische) betrokken (moeten kunnen) worden bij de zorg aan de cliënt. Immers: elk probleem in de opvoeding kent meerdere aspecten en domeinen (zie opsomming onder 'multimodale benadering'). Door te onderzoeken welke factoren op elkaar inwerken, elkaar versterken en welke factoren een positieve invloed op het hulpverleningsproces uitoefenen, wordt de kwaliteit van de jeugdzorg verbeterd. Ouders, kinderen en jongeren zijn gebaat bij een ononderbroken hulpverleningstraject, het principe van 'continuïteit van hulpverlener en hulpverlening'. Dat geldt dus zowel voor de opvang en zorg, als voor de persoon of personen die de hulpverlening bieden. In de jeugdzorg wil men ook het 'één-éénéén- principe': één kind, één plan, één regie hanteren. Op die manier wordt gestreefd naar ontwikkelingskansen voor kinderen met zo weinig mogelijk onderbrekingen en belemmeringen.

Sociale netwerk strategieën
Het essentiële belang van het sociale netwerk van de cliënt in de jeugdzorg impliceert dat hulpverlening zo veel mogelijk plaatsvindt in of vanuit de sociale context van de cliënt. Effectieve hulpverlening wordt zo veel mogelijk gegeven in het gezin, in de school en in de sociale context van het gezin, het zogenaamde 'in-in-in-principe'(9).
In de praktijk en in de methodiek is er een enorme ontwikkeling gaande richting hulpverleningsvormen om in dat sociale netwerk actief te zijn (vormen van intensieve pedagogische thuishulp) en om dat sociale netwerk ten volle te benutten (familieberaden, 'eigen kracht conferenties', intensieve samenwerking met het onderwijs).

Doelgericht en gedragsgericht
De invloed van de wetenschap op de jeugdzorg vertaalt zich onder meer in het kwaliteitsbeleid in de jeugdzorg(10), alsmede in het systematiseren en standaardiseren van het proces van hulpverlening. In de jeugdzorg is het tegenwoordig normaal dat een degelijk en transparant hulpverleningsplan, in overeenstemming met de cliënt en zo mogelijk met verwijzers en andere samenwerkingspartners (speciaal onderwijs), wordt opgesteld(11). In dit hulpverleningsplan worden doelen vastgelegd die richtinggevend zijn voor de hulpverlening. Op basis van dit plan kan de hulpverlening ook goed geëvalueerd worden. Er is dus een sterke trend om toe te werken naar meer doelgerichte hulpverlening. Ook is er een sterke trend om steeds meer gedragsgericht en competentiegericht te werken in de jeugdzorg.

Interactie met het beleid
Wetenschappelijke inzichten en bevindigingen in de praktijk beïnvloeden het beleid in de jeugdzorg. De nieuwe Wet op de jeugdzorg die dit jaar wordt ingevoerd, is daar een soort cumulatiepunt van. Op de achtergrond van de totstandkoming van deze wet spelen de volgende beleidsontwikkelingen een prominente rol. Deze zijn ook weer sterk beïnvloed door de hierboven beschreven wetenschappelijke bevindingen en praktijkontwikkeling.

Vermaatschappelijking & vraagsturing
Traditioneel was (semi-)residentiële hulp de kern van het aanbod in de jeugdzorg. Vanaf de jaren tachtig wordt gepleit voor hulp zo licht mogelijk, zo kort mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis, het zogenoemde zo-zo-zo-beleid(12). In de huidige jeugdzorg staat ambulante hulp voorop. Hulpverlening vindt primair plaats in de sociale context van het gezin en, indien dit mogelijk is, niet meer binnen de muren van de organisatie (extramuralisering).
Steeds nadrukkelijker staat de vraag van de cliënt en vraagsturing als beleidsprincipe centraal. Door functionele ordening van de hulpverlening kan de cliënt hulp krijgen die flexibel wordt ingezet en aansluit bij zijn hulpvraag. Sturing door de vraag is daarmee mogelijk, maar nog niet gegarandeerd. Jeugdzorg is professionele dienstverlening. Dit veronderstelt dat er een voortdurende dialoog plaatsvindt tussen de cliënt en de professional over de uit te voeren hulpverlening.

Functionele ordening
Er is sprake van een omslag van aanbod- naar vraaggerichte hulpverlening. Dit betekent dat een cliënt een op maat gesneden en samenhangend zorgpakket krijgt. Soms zullen daarvoor meerdere instellingen verantwoordelijk zijn. Een functionele ordening houdt in dat het standaard hulpverleningsaanbod is ontleed in eenheden van zorg (modularisering). Die kunnen aan elkaar gekoppeld worden aangeboden aan cliënten, afhankelijk van de vraag of behoefte. Een beschrijving van deze eenheden omvat de activiteiten van de hulpverleners, de methodiek(en), de doelen, de doelgroep én een specificatie van de duur en intensiteit. Het werken met functionele zorgeenheden leidt tot een heldere communicatie tussen hulpverlener en cliënt, onder andere over de doelen en de beoogde resultaten van de hulpverlening.

Regionalisering
Het aanbod van de jeugdzorg is in de afgelopen twintig jaar steeds sterker regionaal georganiseerd. Bij de invoering van de huidige Wet op de jeugdhulpverlening werden de provincies bestuurlijk regisseur van de jeugdzorg. De zorg moet niet alleen dicht bij huis worden aangeboden. De zorg moet ook een duidelijke plaats hebben in het geheel van regionale jeugd- en zorgvoorzieningen, zodat het netwerk in de leefomgeving van het gezin optimaal kan worden benut. Dit geldt voor zowel de Bureaus jeugdzorg als voor de zorgaanbieders(13). De jeugdzorg, ingebed in een regio, werkt samen met het onderwijs, het lokaal jeugdbeleid, de (jeugd)gezondheidszorg en de thuiszorg. Verreweg de meeste zorg wordt inmiddels regionaal georganiseerd en aangeboden. Voor sommige (specifieke) hulpvragen blijft echter een bovenregionaal hulpaanbod noodzakelijk.

Effectiviteit en resultaatverantwoording
Effectmeting in de jeugdzorg is moeilijk en niet altijd mogelijk. Desondanks wordt er meer en meer gestreefd naar het bieden van jeugdzorg waarvan de effectiviteit uit onderzoek is gebleken. Zorg op maat moet duidelijk maken welke methoden voor welke doelgroepen met welke doelen en tegen welke kosten worden gebruikt. Evaluatieonderzoek maakt vervolgens duidelijk in welke mate de beoogde doelgroepen feitelijk zijn bereikt en de gestelde doelen zijn gehaald. Resultaat- en effectmeting worden steeds meer standaard toegepast in het werk van de jeugdzorg. Dit gebeurt door registratie van de mate waarin hulpverleningsdoelen worden behaald (doelrealisatie) en door cliëntenfeedback en tevredenheidsonderzoek.

Kritiek op de jeugdzorg
In een bijdrage aan de rubriek 'Pedagogiek en jeugdzorg in tijden van wetenschap' heeft Els Lodewijks(14) forse kritiek geleverd op de huidige ontwikkelingen in de jeugdzorg. Lodewijks deed dat in een bijdrage met als titel 'De grote verhalen van de jeugdzorg'. Zij betoogt dat men in de jeugdzorg gelooft in 'de maakbaarheid van de mens' en dat zou blijken uit de 'verwetenschappelijking' van de jeugdzorg (vraagsturing, zorgprogrammering, e.d). Ik vind dat zij daarmee de jeugdzorg onrecht aandoet en wil nadrukkelijk afstand nemen van dit soort gemakkelijke kritiek. In de jeugdzorg werken voornamelijk mensen die zich heel erg bewust zijn van de beperkte mogelijkheden die de jeugdzorg heeft om gezinnen en kinderen met opvoedings- en gedragsproblemen goed te helpen. Het hele betoog dat ik hierboven heb geschetst, laat zien hoe men binnen de jeugdzorg actief is om enerzijds de kwaliteit van de jeugdzorg te verbeteren en anderzijds de effecten van de jeugdzorg te verantwoorden. Dat brengt wellicht een zekere bureaucratisering en verwetenschappelijking van de zorg met zich mee, maar dat is onvermijdelijk.
De jeugdzorg als sector en de professionals die daarbinnen werken, hebben als plicht om de hulpverlening kwalitatief te verbeteren en te verankeren in de opbrengsten van evaluatieonderzoek en andere vormen van research. Gewoon maar wat doen is er niet meer bij. Ook wordt de jeugdzorg gedwongen om maatschappelijke verantwoording af te leggen van wat zij doet. Vandaar de nadruk op planning, evaluatie en effectiviteit. De jeugdzorg is daar wel eens wat over-ambitieus in en de praktijk loopt soms flink achter bij de beleidsinzet, maar van 'grote verhalen' is geen sprake. Daarbij is juist de orthopedagogiek altijd een aan de praktijk dienstbare wetenschap geweest.

Psychologiseren
Lodewijks beweert dat men in de jeugdzorg de ouder-kind-relatie psychologiseert en oorzaak-gevolgrelaties legt, met andere woorden: ouders krijgen de schuld van de problemen van hun kinderen. Dit is aperte onzin. Alles wat hierboven geschetst is over onder meer het transactioneel model staat haaks op die bewering van Lodewijks. In de jeugdzorg hebben de instellingen recent een visiedocument15 geschreven. Over de verhouding kind en gezin worden drie belangrijke uitgangspunten geformuleerd(16).

  1. Problemen worden niet gepercipieerd als het gevolg van het disfunctioneren van ouders of gezinnen (tenzij ouders dit expliciet zelf aangeven of dat er sprake is van evidente mishandeling). Deze opvatting heeft in het verleden tot het blameren van ouders en gezinnen geleid, hetgeen niets bijdroeg aan de hulpverlening van het kind en slechts tot schade leidde.
  2. Het verband tussen problemen van kinderen en het (dis)functioneren van gezinnen wordt begrepen met behulp van het begrip 'systeem', dat ervan uitgaat dat de problematiek van het kind leidt tot problemen in het gezinsfunctioneren. Deze visie voorkomt een ingewikkelde interpunctieproblematiek (wat veroorzaakt wat?) en voorkomt het blameren van ouders en gezinnen en biedt betere aanknopingspunten om het gezinsfunctioneren bespreekbaar te maken.
  3. De vraag of 'de problematiek in het kind of in het gezin zit' wordt op grond van het principe van de wederkerigheid ofwel circulaire causaliteit, alsmede op de twee bovengenoemde uitgangspunten niet meer gesteld.
Dus wat Lodewijks beweert over de psychologisering van de ouder-kind-relatie is gewoon niet waar en doet onrecht aan de intenties en de werkwijze in de jeugdzorg.

Verantwoordelijkheid
Wat ik bijzonder kwalijk vind is dat Lodewijks een rechtstreeks verband legt tussen het drama in Roermond (waarbij een dronken vader het ouderlijk huis in brand stak, als gevolg waarvan zes kinderen om het leven kwamen) en het beleid in de jeugdzorg. Ik vind het moreel ongepast om te suggereren dat deze concrete rampzalige situatie door de jeugdzorg en het beleid veroorzaakt werd. Ook al waren er rond dit gezin tussen de diverse instellingen en organisaties, waaronder de jeugdzorg, betere afspraken gemaakt en nagekomen (en dat had gemoeten), dan nog zijn dit soort rampzalige daden van individuen niet te voorkomen. Men kan niet staande houden dat door een beleid, waarbij de jeugdzorg tracht nadrukkelijker in en vanuit de sociale context van de cliënt te werken, dit soort incidenten ontstaan.

Jeugdzorg in de toekomst
Jeugdzorg is er om ouders, kinderen en jongeren ondersteuning en hulp te bieden bij ontwikkelings- en opvoedingsproblemen. Een kleine groep ouders en kinderen in ons land heeft professionele hulp nodig en is aangewezen op jeugdzorg of speciaal onderwijs of beide. Ongeveer 15% van alle gezinnen doet een keer een beroep op een vorm van maatschappelijke hulpverlening, circa 5% doet een keer een beroep op de jeugdzorg.
De jeugdzorg is een publieke taak die met veel te weinig financiële middelen moet worden uitgevoerd. Maar als er iets misgaat in onze maatschappij met kinderen of gezinnen, dan is de jeugdzorg weer tekort geschoten. De jeugdzorg zit vol dilemma's. 'Ingrijpen' wordt afgestraft als bevoogding en betutteling en ongewenste bemoeizucht. 'Afwachten' wordt afgestraft als het niet nemen van verantwoordelijkheid. Het is niet gauw goed.
Ik ben ervan overtuigd dat in de jeugdzorg hard gewerkt wordt aan kwaliteitsverbetering en verantwoording van het handelen en de resultaten van de hulpverlening.

In de jeugdzorg probeert men bewust, betrokken en betrouwbaar te opereren. De jeugdzorg is zich bewust van zijn taak en verantwoordelijkheid en zet zich ten volle in voor de cliënten. De jeugdzorg is betrokken bij cliënten en hun welzijn, en bij ontwikkelingen in de samenleving. De jeugdzorg is betrouwbaar: zij geeft inzicht in haar handelen en legt verantwoording af over de behaalde resultaten. De jeugdzorg weet zich daarbij ondersteund door de opbrengsten van wetenschappelijk onderzoek. Als dat allemaal 'verwetenschappelijking' moet heten, vind ik het prima.




Noten
  1. Els Lodewijks-Frencken (2003). De grote verhalen van de jeugdzorg. Pedagogiek in praktijk, jrg. 9, nr. 16, p. 22-25.
  2. Het transactioneel model werd voor het eerst beschreven door Sameroff. Vergelijkbare modellen zijn het ecologisch model van Bronfenbrenner, het model van meervoudige protectie- en risicofactoren van Werner en Garmey, of het sociaal-ecologische model van Scholte. Vergelijk: Hermanns, J. (1995). Besluitvorming in de jeugdzorg: het hulpverleningscontract als alternatief. Kind en adolescent, Tijdschrift voor pedagogiek, psychiatrie en psychologie, jrg. 16, nr. 2, p. 111-127. Hermanns, J. (1992). Het sociale kapitaal van jonge kinderen. Jonge kinderen, opvoeders en opvoedingsondersteuning. Utrecht, SWP.
  3. Ontleend aan Hermanns, 1992.
  4. Vergelijk de zorgdomeinen uit de KWIS.
    • Lichaam: gezondheid, groei, ontwikkeling, handicaps.
    • Cognitie: leren, denken, taal en spraak.
    • Emotie: ordenen en verwerken van gebeurtenissen, regulatie.
    • Persoonlijkheid: identiteit en zelfwaardering, temperament.
    • Gedrag: sociale vaardigheden, spelen, verzorgen, controle, structuur.
    • Gezin: opvoedingsvaardigheden, klimaat en structuur, relaties.
    • Sociaal netwerk: familie, vrienden, buurt.
    • Omgeving: wonen, werken, school, inkomen, vrije tijdsbesteding.
    Handboek KWIS. Kwaliteitsgerichte informatie systemen voor de sturing van hulpverleningsprocessen in instellingen voor kinderen en jeugdigen. Uitgave 2001. Amsterdam: Concern/Bureau Welzijnsmarketing.
  5. Ontleend aan Hermanns, 1992.
  6. Konijn, C. & T.A. van Yperen (2003). Internationaal overzicht effectieve interventies in de jeugdzorg. Utrecht, NIZW. Boendermaker, L., M.C. van der Veldt & Y. Booy (2003). Nederlandse studies naar effecten van jeugdzorg. Utrecht: NIZW.
  7. Gageldonk, A. van & A. Bartels (1990). Evaluatieonderzoek in de jeugdhulpverlening. Deel 1: Resultaten van een overzichtsstudie. Leiden, DSWO Press. Gageldonk, A. van & A. Bartels (1990). Evaluatieonderzoek in de jeugdhulpverlening. Deel 2: Instrumenten van de overzichtsstudie. Leiden, DSWO Press.
  8. Yperen, prof. dr. T.A. (2003). Gaandeweg. Werken aan de effectiviteit van de jeugdzorg (inaugurale rede). Utrecht: NIZW.
  9. Kwakkelstein, P.H., H. Groen en Van Dijk, Van Soomeren en partners (2001). Zorg en Jeugd. Een verkenning van de ontwikkelingen in de jeugdzorg. Utrecht/Amsterdam: Stichting Jeugdinformatie Nederland/Van Dijk, Van Soomeren en partners.
  10. Basiscriteria Kwaliteit voor de Jeugdzorg. Een toetsingskader (2002). Tekst: M. Bransen, M. van Ooyen- Houben en M. Place van het Trimbos Instituut. Utrecht: GGZ Nederland en VOG.
  11. Wijk, drs. P.J.Th. van (2002). Over plannen gesproken. Een referentiemodel voor de hulpverleningsplanning in de jeugdzorg. Utrecht: GGZ Nederland en de Maatschappelijk Ondernemers Groep.
  12. Dit zo-zo-zo-beleid werd vastgelegd in artikel 23 van de Wet op de Jeugdhulpverlening. Deze wet werd in 1989 ingevoerd.
  13. Zorgaanbieders is de nieuwe benaming voor instellingen voor jeugdhulpverlening in de nieuwe Wet op de jeugdzorg. Zij bieden jeugdzorg op indicatie van het Bureau Jeugdzorg. Bijvoorbeeld (intensieve) ambulante hulpverlening, dagbehandeling, pleegzorg en vormen van tijdelijk of vervangend verblijf (residentiële hulpverlening).
  14. Els Lodewijks-Frencken (2003). De grote verhalen van de jeugdzorg. Pedagogiek in praktijk, jrg. 9, nr. 16, p. 22-25.
  15. Bewust, betrokken en betrouwbaar. Visiedocument van de zorgaanbieders in de jeugdzorg (2003). Utrecht: Maatschappelijk Ondernemers Groep.
  16. Deze uitgangspunten zijn ontleend aan: Choy, J. (2002), Gezinsgericht werken vanuit vraaggericht perspectief. Methodiek voor jeugdhulpverleners. Santpoort Zuid: Nisto-opleidingen.


Naar homepage